Sri Lanka is hersteld van de tsunami
Laat de toeristen maar stromen
Theo Stielstra publiceerde op 12 november onderstaand artikel in de Volkskrant.
Ook de foto’s zijn van Theo Stielstra
Sri Lanka is het relaxte zusje van India: mooie natuur, vriendelijke mensen, minder druk en lawaaiig dan sommige delen van India. Nu het vrede is in het Tamil-noorden en de wonden van tsunami zijn geheeld, kunnen de toeristen komen.
De chaos die verkeer heet. © Theo Stielstra
‘Van de Tsunami is niets meer te zien’, zegt gids en chauffeur Sheriff Malik vanachter zijn stuur, terwijl hij zijn witte personenbusje door het gekkenhuis stuurt dat hier verkeersdrukte heet. Na vijf dagen in Sri Lanka rijden we voor het eerst langs de zee. De tropische eilandstaat, ongeveer zo groot als Nederland en Belgie samen (en met 22 miljoen inwoners maar net iets minder dichtbevolkt), mag best trots zijn op de kustlijn die op veel plekken bestaat uit kilometerslange witte zandstranden met de ultieme toeristentrekker: palmbomen. Op een armzwaai van het strand zien we kilometerslang, parallel aan de branding, pandjes van neringdoenden: snoepwinkeltjes, geldwisselkantoren, een zeeschildpaddenfarm, een school, een tankstation annex wieldoppenshop, een school annex bakkerswinkel, ‘rooms for rent’, woonhuizen en -huisjes en een ‘juice bar’ met rode plastic stoelen op de veranda. De kleurrijke drukte langs de weg beperkt zich overigens niet tot de kuststreek, zo ziet heel Sri Lanka eruit als de weg even niet is omzoomd met het eindeloze groen van bomen, struiken, rijstvelden en andere stukjes landbouwgrond. Vooral in het westen en zuidwesten van het land is alles even weelderig: er bestaan dus wel degelijk duizend kleuren groen. We zien bamboe, rubberbomen, kokospalmen en bananenbomen. Er groeit kurkuma, kardemom, kaneel, cacao, koffie en thee. Als het niet is aangeplant in nette rijen, dan groeit het wel in het wild. En wie goed oplet, treft hier en daar een aap in een boom.
Kinderen tijdens een optocht, verkleed als traditionele bruid en bruidegom.
© Theo Stielstra
Niet onzichtbaar
Maar dat, om even op Malik terug te komen, de gevolgen van de tsunami hier aan de zuidwestkust na bijna twaalf jaar onzichtbaar zouden zijn, is onzin. Voor de oplettende toeschouwer is de tragedie nog steeds in het landschap te lezen. Als bij een niet-gesaneerd gebit ontbreken tussen de rijen huizen hele stukken, waardoor opeens de felwitte branding te zien is waarmee de zee op het strand knalt. Want de zee is in juli tamelijk woest. Zwemmen is uitgesloten. De grotere hotels hebben dan ook blauw zwembadwater met uitzicht op zee. En aan hotels ontbreekt het bepaald niet. Voor de toerisme-industrie is het op het eiland van mei tot augustus laagseizoen. Voor de meeste bezoekers is dat geen straf. Al is het regentijd: wat betreft de neerslag lijkt het verdacht veel op de Nederlandse zomer. Vaak droog, soms niet. Alleen de temperaturen liggen een graad of tien, vijftien hoger.
De Tempel van de Tand (van Boeddha) in Kandy. © Theo Stielstra
Gloednieuw
Dat de vloedgolf in december 2004 veel ellende heeft gebracht, staat als een paal boven water, maar hij heeft ook ruimte gemaakt, letterlijk: veel hotels aan het strand zijn gloednieuw en veel groter dan voorheen. Het is dus niet verwonderlijk dat het massatoerisme aan de deur rammelt. Sinds de oprichting van de Ceylon Tourist Board, dit jaar vijftig jaar geleden, zijn de toeristenaantallen alleen maar toegenomen. Zeker sinds de vrede met de Tamils in 2009 werd getekend na 26 jaar strijd. Toeristen vormen inmiddels de belangrijkste bron van inkomsten. Aan hen wordt al meer verdiend dan aan thee, terwijl het land als vierde theeproducent van de wereld toch geen kleintje is. Het aantal chartervluchten op de luchthaven in Colombo is nog beperkt, maar bij de grotere attracties staan al reusachtige touringcars klaar om de bezoekers uit India, China en Europa – in die volgorde – van hotel naar hotel te brengen, met tussenstops bij de usual suspects: tempels, paleisruines, kruidentuinen en dierenparken. De kruidentuinen zijn overigens vermomde, maar vriendelijke verkoopdemonstraties van allerhande op het eiland gemaakte ‘geneeskrachtige’ en opwekkende zalfjes, olies en lotions. Ook de vele thee- en kruidenmengsels zien er niet alleen aantrekkelijk uit, ze zijn het ook. De komst van de Nederlandse touroperator Corendon, die vanaf eind oktober met KLM rechtstreeks naar Colombo vliegt, is een helder signaal: Sri Lanka is niet meer van de rugzakwereldreiziger. De hoofdmoot van het aanbod bestaat uit rondreizen die beginnen en eindigen bij een modern hotel met zwembad aan het strand.
Dagelijks gaan de olifanten van de opvang in Pinnawala badderen in de rivier. © Theo Stielstra
Verlaten babyolifanten
Is het ongebruikelijk in een reisverhaal een regelrechte afrader te noemen? Dan moet dat maar. Hoewel het Pinnawala Elephant Orphanage, op ruim anderhalf uur van de hoofdstad, geldt als een topattractie, is daar volgens dierenbeschermers wel wat op af te dingen. Voor een eigen oordeel, moesten we er toch eerst naartoe. In het befaamde ‘opvangcentrum’ bekommeren ruim honderd oppassers zich officieel om verlaten babyolifanten of mishandelde volwassen exemplaren. Een beetje zorg voor de dikhuiden is nooit weg. Vóór de Britten begin 19de eeuw de plezierjacht op de dieren introduceerden, waren er naar schatting dertigduizend olifanten op het eiland. Anderhalve eeuw later waren ze bijna allemaal uitgeroeid, dus was er begin jaren zeventig van de vorige eeuw alle reden voor de opvang van zielige exemplaren. Maar volgens dierenrechtenactivisten, en talloze bezoekers die daar verslag van doen op internetfora, slaat de leiding van de opvang in Pinnawala behoorlijk de plank mis door de wilde dieren bloot te stellen aan zo veel belangstelling en ze te laten rondlopen in een dierentuinachtige omgeving. De kleintjes staan op het beton achter ijzeren hekken, de grotemensendieren darren rond op een grote, rode zandvlakte met wat bomen aan de rand. ‘Een natuurlijke omgeving’, volgens het park. En nu, in het laagseizoen, dwalen er gedurende de openingstijden nog altijd tientallen bezoekers rond. In het hoogseizoen zijn dat er soms duizenden, à 33 euro per persoon. Iedereen wordt van harte uitgenodigd de olifanten aan te raken, hun oren te bevoelen en selfies te maken (denkt u om de gids?). De kleintjes worden driemaal daags opgetrommeld om in een arena voor het publiek flessen melk leeg te drinken, de rest van de tientallen dieren wordt ‘s middags door de winkelstraat geleid om in de rivier te badderen. Ze worden daarbij aangestaard door toeristen die hen van alle kanten fotograferen en (denkt u om de gids?) in de rivier afdalen om de beesten ‘te wassen’. Toegegeven, een kudde olifanten in het stromende water van de brede rivier met lustig groen en palmbomen op de achtergrond: het is een magnifiek gezicht, maar het geheel heeft beslist meer weg van een circus zonder tent dan van een opvang voor zielige olifanten. Het advies: ga niet. Er zijn volgens dierenbeschermers betere plekken om olifanten in het wild te zien. Zoals het Udawalawe National Park in het zuiden. Hier loopt een deel van de drieduizend wilde olifanten rond. Er kunnen ritten per jeep worden geboekt en het voeden van in de steek gelaten kleintjes kan stiekem vanaf een platform worden bekeken, zonder de beesten te storen.
De ingang van de tempelgrotten in Dambulla. © Theo Stielstra
Tempels
Een van de andere culturele hoogtepunten van het land vormen de tempels, waarvan er nogal wat zijn. In het land zijn meerdere religies aangespoeld die inmiddels vreedzaam naast elkaar bestaan. Het boeddhisme is als levensovertuiging van bijna zeven van de tien inwoners dominant. Van de Sri Lankanen is 15 procent hindoe, vooral Tamils, 6 procent christen en 7 procent is moslim. Soms zijn dorpen overwegend christelijk of juist vooral moslim, wat op straat goed is te zien. Een van de populairste religieuze trekpleisters is de gouden tempel in Dambulla, midden in het land. In halfopen grotten met wandtekeningen, boven op een grote granieten berg, zijn in schemerige ruimten grote, liggende beelden van onder andere Boeddha te zien. Het torenhoge goudkleurige boeddhabeeld bij de ingang trekt direct de aandacht, maar verliest zijn aantrekkingskracht door het bouwjaar: 2001. De tempel is toch al geen voorbeeld van een indrukwekkend spiritueel centrum, op de trappen wachten tientallen handelaartjes en de heiligenbeelden bovenaan de berg staan in duistere alkoven. Meer onderdeel van de levende godsdienst is het fraaiere tempelcomplex in Kandy, tachtig kilometer naar het zuiden. Achter hoge muren en een bewaakte ingang gaan tientallen tempels en tempeltjes schuil. Sommige lokken bezoekers met lichtsnoeren van knipperende lampjes, andere met kaarslicht en de zoete geur van wierook. De belangrijkste reden voor boeddhisten om hier met een handje witte bloemen van de jasmijnstruik, een symbool van reinheid, op blote voeten de tempel binnen te gaan, is de aanwezigheid van een van de drie overgebleven hoektanden van Boeddha. Op de bovenste verdieping van de aaneengesloten reeks tempels, altaren en andere heiligdommen ligt achter vele gesloten deuren een authentiek overblijfsel van de heilige Siddhartha Gautama Boeddha. Wanneer eens in de zeven jaar alle deuren worden ontsloten, strekt de rij zich uit tot aan de horizon. Maar ook nu is het een komen en gaan van in maagdelijk wit gestoken aanhangers die hun bloemen neerleggen en hun gebeden prevelen.
Theeplukkers gezien vanuit de trein naar Nuwara Eliya. © Theo Stielstra
Met de trein
Vanuit Kandy is het met het busje van Malik hooguit drie uur kronkelen naar het hart van het theegebied, Nuwara Eliya. Leuker is het om de trein te nemen die tegen een bescheiden ticketprijs in vier uur door de steile theeplantages, langs dorpjes, scholen en watervallen omhoog rijdt. De eerste klas heeft airco en films op beeldschermen tegen het plafond (zoals de toepasselijke rampenfilm Runaway Train uit 1985), in de tweede klas kunnen de ramen open, wat veiliger is dan rond te hangen op de balkons, waar aan beide zijden de deuren royaal openstaan. Volgens de meereizende guard, verantwoordelijk voor het vertreksein, gebeurt het ‘bijna nooit’ dat er iemand uit valt. Onderweg stappen verkopers van gebrande pinda’s in, worden ter plekke mango’s geschild en drinkwater verkocht. De voormalige Britse nederzetting Nuwara Eliya ligt op 2.100 meter hoogte. Het is er regenachtig en bitter koud. Dat wil zeggen: veel inwoners lopen blauwbekkend door de af en toe inderdaad malse buien. Sjaals en ijsmutsen worden op straat aangeboden en vinden gretig aftrek. Zelf vinden we het met 18 graden best meevallen.
Beroemdste theesoorten
Theeplukken is geen lucratieve baan. © Theo Stielstra
Hier in het centrale gebergte, ook wel het champagnetheegebied genoemd, groeien de beroemdste theesoorten van het land. Op theechateaus is de oogst te proeven: uitzonderlijk lekkere thee, die gewoon uit een theezakje komt. En zoals dat ook gaat bij wijnproeverijen: niemand verlaat het pand zonder een plastic tasje. Op de hellingen groeien de theestruiken tot borsthoogte, waarvan om de vier tot zes dagen de bovenste twee nieuwe blaadjes worden geplukt. Dat is hier vrouwenwerk en het wordt meestentijds slecht betaald. 18 kilo theeblaadjes, een lange dag werk, levert omgerekend 2 tot 3 euro op. Her en der soppen troepjes pluksters, plastic zakken over de kleding tegen de regen, blootsvoets van struik tot struik. De paar fairtradebedrijven die hun werkneemsters beter betalen, zetten nog geen zoden aan de dijk. De meeste fairtradethee die in Nederland wordt verkocht, komt uit dit gebied.
VOC
Wie beter gedijt bij strandtemperaturen, rijdt via de enige snelweg van het land naar Galle. Het stadje is geliefd bij Nederlandse toeristen die op zoek zijn naar overblijfselen uit het VOC-verleden. Die zijn volop te vinden, soms verstopt tussen de Britse en Portugese overblijfselen. De ‘Groote Kerk’, de protestantse kerk uit 1755, de vuurtoren en het fort zijn bekende bestemmingen. Het fort aan de waterkant was van 1646 tot 1658 de zetel van de Nederlandse regeringsvertegenwoordiger op Ceylon. Hier en daar is in een muur nog het VOC-logo op een schuur of een poort te zien. Sommige straatnamen doen aan het gezamenlijke koloniale verleden denken, zoals de Leyn Baan Cross Street, om de hoek bij Church Street. Huizen met dakpannen doen in bouwstijl denken aan Portugese bouwwerken en de bibliotheek is uitgesproken Brits. Het door de Nederlanders versterkte fort bewees overigens bij de tsunami – daar is-ie weer – zijn kracht: ook na al die eeuwen hielden de kanonskogelwerende muren de ergste gevolgen van de enorme vloedgolf tegen
Voorheen Ceylon
Van 1505 tot 1568 was het toenmalige eiland Ceylon in handen van Portugal. De Nederlandse Vereenigde Oostindische Compagnie (VOC) veroverde het eiland op de Portugezen en vestigde er hun bestuur tussen 1640 en 1796. De Nederlanders handelden er met het koninkrijk Kandy: specerijen en olifanten bestemd voor andere Aziatische bestemmingen. De Nederlanders lieten havens en kanalen graven om het vervoer naar de kust te vergemakkelijken, maar bezetten niet het hele eiland. Galle was een van de belangrijkste handelsnederzettingen. In 1796 namen de Britten het eiland over. De Engelsen hebben een grotere invloed op het land gehad, onder meer door de aanleg van spoorwegen. Ceylon werd in 1948 onafhankelijk en veranderde in 1972 de naam van het land in Sri Lanka.